De klachtloop werd enkele eeuwen geleden door mensenhanden gegraven om het omgevende landschap bruikbaar te maken voor landbouwdoeleinden. Oorspronkelijk was het dal een moerassige laagte die het hoger gelegen Kempens Plateau waarop het centrum van Lommel ligt, afwaterde in noordelijke richting naar de Dommel toe en zo verder naar de Maas.
De naam ‘Klachtloop’ verwijst naar de klachten over het onderhoud van de waterloop. Aanpalende eigenaars moesten namelijk regelmatig hun deel van de loop ‘vegen’ om ervoor te zorgen dat het water ongehinderd kon stromen en de oevers niet uitspoelden. Indien tijdens de inspectie bleek dat het ‘vegen’ niet of niet goed genoeg gebeurd was, werd er een klacht ingediend bij de overheid. Dan volgde er een aanmaning en wanneer hieraan geen gevolg werd gegeven, werd de ‘koeketel’ – de grote ketel waarin het voeder voor het vee werd bereid – in beslag genomen. De in gebreke gebleven aanpalende eigenaar ‘veegde’ daarna meestal snel zijn deel van de loop.
De waterplassen die je bij de Sahara ziet zijn geen ‘wijers’, maar voormalige zandwinningsputten. Deze werden vanaf het tweede kwart van de twintigste eeuw tot het begin van de jaren 1980 ontgonnen door de NV Kempische Zandgroeven. Hier werd het ‘Lommelzand’ uit de ondergrond gehaald. Dit zand werd vanaf 800.000 tot 400.000 jaar geleden gevormd. Het Lommelzand is een grof zand dat ze vooral in de bouwnijverheid gebruiken. Omdat het zand zich onder de grondwatertafel bevond, bleef na de ontginning ervan een waterplas over.
Bij het graven van het kanaal Bocholt-Herentals in de jaren 1844-1846 werd het witte zand in de ondergrond ontdekt. Je moet wel een onderscheid maken tussen het fijne ‘Molzand’ uit onze buurgemeente en het grove ‘Lommelzand’. Het ‘Molzand’ is een fijn zand dat ongeveer 2,5 miljoen jaar geleden werd afgezet in een uitgestrekt estuarium – een riviermonding. De kustlijn bevond zich toen een dertigtal kilometer ten noorden van hier. Toen heerste hier een subtropisch klimaat.
De voetgangersbrug is een S-vormige constructie van hout en staal en ze is opgehangen aan twee stalen pylonen. In 2002 werd deze brug bekroond met de staalbouwprijs. Hou even halt in het midden van de brug en merk de betonnen bunker op die deel uitmaakte van de verdedigingslijn die de Belgische overheid in de jaren 1935 - 1937 opwierp. Ten westen van de brug en op de zuidelijke kanaaloever merk je – wanneer je goed kijkt – een monumentje op ter herdenking van een Britse soldaat die hier einde september 1944 omkwam en er begraven lag tot 1946.
Het kanaal Bocholt-Herentals, ook wel Kempens Kanaal genoemd, werd gegraven omdat de kersverse Belgische overheid omstreeks 1835 het plan had opgevat om de uitgestrekte “woeste” heidegronden in de Kempen beter te laten renderen op economisch vlak. Het kanaal Bocholt-Herentals werd gegraven in 1843-1844 en enkele kleinere kanalen zouden erop aansluiten. Zoals bijvoorbeeld het Kanaal van Beverlo dat vanaf 1855 werd gegraven vanaf de Lommelse Blauwe Kei tot aan het militaire Kamp van Beverlo. In 1857 werd dit kanaal in gebruik genomen.
Het graven van het kanaal in het midden van de negentiende eeuw was natuurlijk handwerk: met schop en kruiwagen. Het zand uit de bedding van het kanaal werd op de beide oevers gestort. De hoge zandbermen die zo ontstonden, kregen in de Lommel de naam ‘Stort’. Later werd dit ‘Stort’ met bomen, vooral dennenbomen, beplant.
In de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd nam de heide, droog en nat, een belangrijke plaats in in de landbouweconomie. Eeuwenlang was ze onmisbaar voor de mensen. Ze deed dienst als weidegebied voor het vee, vooral voor de schapen. De heide werd geplagd – met een plaggenzeis werden de heidezoden losgehakt en daarna verwijderd - en de plaggen werden gebruikt als strooisel in de stal, maar in tijd van nood ook als brandstof. Het wintervoer voor het vee werd er in de vorm van maaisel gehaald. Ook bijenkorven voor de productie van honing hadden hun plaats op de heide. Er werd veen gestoken dat werd gedroogd en de zo bekomen turf was een zeer belangrijke bron van energievoorziening. Op bepaalde plaatsen werd leem ontgonnen die gebruikt werd als bouwmateriaal. En hier en daar waren er kuilen voor het roten van vlas, het in het water leggen van vlas zodat na verloop van tijd de vezels loskwamen waarna ze verder konden worden gebruikt om textiel te maken (ook hennep werd op die manier behandeld).
Omstreeks 1700 was ongeveer 9/10de van de oppervlakte van Lommel heidegebied. Anderhalve eeuw later was het heidegebied al geslonken tot iets meer dan 7/10de van het Lommelse grondgebied. En vanaf toen verdween de heide met een sneltrein vaart. Ze moest de plaats ruimen voor dennenbossen, wateringen, zandwinning, industrie en woningen. En met de heide verdween ook het biotoop voor bepaalde planten en dieren.
Tussen 2013 en 2017 werd op de Bleker- en Riebosserheide het Life-project TOGETHER (TO GET HEath Restored) gerealiseerd. Dennenbos en akkerland maakten plaats voor natte en droge heide en loofbos zodat dieren zoals de gladde slang, de levendbarende hagedis, de nachtzwaluw en de boomleeuwerik er zich opnieuw thuis voelden. Regelmatig wordt het gebied begraasd door schapen.
De oostelijke rand van de Sahara draagt de naam van ‘Wijerkense Bergen’. In de vlakke Kempen is een stuifduin van enkele meters hoog al snel een ‘berg’.
De stuifduinen zijn wellicht ontstaan omdat de boeren lang geleden hindernissen – denk aan hagen of andere aanplantingen – hebben opgeworpen om het landbouwgebied in het dal van de Klachtloop te beschermen tegen het vliegende zand. En zo ontstond een landschap van metershoge stuifduinen. Dennenbomen worden soms grotendeels door het zand bedekt zodat enkel nog het bovenste deel van de stam en de boomkruin boven het mulle zand uitsteken. Maar aan de rand van de stuifduinen kan je ook dennenbomen opmerken waarvan de wortels zijn bloot geblazen door het zand.
Wanneer de duinen hoog genoeg waren, vormden ze zelf een hindernis voor de volgende golven van het stuivende zand.
Nu is de Sahara een gekend recreatie- en natuurgebied. Maar ooit was het anders… Een industriële activiteit lag aan de oorsprong van de Sahara.
Tijdens het laatste kwart van de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw kwam de industrialisatie van de regio op gang. Terwijl in de omringende gemeenten al voor 1890 de eerste grote zinkfabrieken kwamen, bleef Lommel tot 1904 overwegend agrarisch. Het Lommelse gemeentebestuur dat overwegend samengesteld was uit oerdegelijke maar ook oerconservatieve landbouwers moest “niets weten van de komst van dat rode arbeidersgespuis dat zou zorgen voor verderf der zeden onzer jeugd” (citaat uit een tekst van toen).
De Lommelse gemeentefinanciën waren echter rond de eeuwwisseling niet erg gezond. Waarschijnlijk zette het beeld van de lege bodem van de gemeentekas de vroede vaderen ertoe aan om in 1900 300 ha heidegrond op de Maatheide te verkopen om er een fabriek op te vestigen. In 1904 werd de bouw gestart van de zink- en zwavelzuurfabriek 'N.V. Société Métallurgique de Lommel'. Net ten zuiden van de fabriek, aan de overkant van de weg, werd een nieuwe woonwijk voor de werknemers gebouwd: Lommel-Werkplaatsen. In 1974 werd de fabriek gesloten en afgebroken.
Om het milieu bekommerden zich weinigen tijdens de beginjaren van de zinkfabriek. Al snel zorgde de uitstoot van zware metalen zoals cadmium en lood ervoor dat de heidevegetatie ten oosten en noordoosten van de fabriek verdween. De volgende twee decennia veranderde het landschap razendsnel. Vervuiling, wind en zand zorgden ervoor dat er zich in de jaren 1930 een ongeveer 600 ha grote stuifzandvlakte uitstrekte vanaf de zinkfabriek tot aan het kanaal Bocholt-Herentals en het dal van de Klachtloop. De Lommelse Sahara was geboren.
En in die tijd was de Sahara zeker geen toeristische attractie... Op warme en winderige zomerdagen blies de wind vaak het Saharazand door kieren, spleten en gaten de huizen aan de rand van het centrum binnen. Met vallen en opstaan – soms was de remedie erger dan de kwaal! - kreeg men langzaamaan het zand onder controle en kon men de Sahara indammen en later verkleinen door aanplantingen van dennenbossen.
De kleine woonkern die ten zuiden paalt aan het gebied waarin we wandelen, draagt al vele eeuwen lang de naam ‘Wijerken’. Een naam die natuurlijk afgeleid is van de vele ‘wijers’ die langs de Klachtloop lagen. In de Klachtloop bevonden zich de ‘wijers’, de weilanden en de akkers, en het vroegere heidegebied dat in de 20ste eeuw eerst werd getransformeerd in de Sahara en later werd beplant met dennenbossen.
Meestal werd het landbouwgebied in het dal gescheiden van het heidegebied door middel van een zandweg. Langs deze weg waren beide gebieden gemakkelijk bereikbaar. Op de bermen van die zandweg stond vaak een wal van eikenhakhout. Dit hakhout werd om de zeven à acht jaar ‘geoogst’ door de boeren en als ‘geriefhout’ gebruikt. Ze maakten er bijvoorbeeld stelen van voor hun schoppen, rieken, bijlen... Nu zijn die oude landbouwwegen aangename wandelwegen.